Spoor aaltjes op in het voorjaar
27 januari 2025 - Akkerbouw
Na de winter zijn de populaties van vrijlevende wortelaaltjes over het algemeen vrij laag door natuurlijke wintersterfte. Maar ook kleine aantallen aaltjes kunnen tot grote problemen leiden in een volggewas. Het is daarom altijd zinvol om in het voorjaar te bemonsteren, zeker als je op huurland gaat telen. De voorgeschiedenis is immers dan vaak onbekend. De moderne DNA-technieken van Eurofins maken het mogelijk om juist ook aaltjes in kleine aantallen te detecteren.
Naarmate het plantseizoen nadert, staan boeren en telers voor cruciale beslissingen die de gewasgezondheid en opbrengst aanzienlijk kunnen beïnvloeden. Vaak wordt de aanwezigheid van plantparasitaire aaltjes in de bodem over het hoofd gezien. Hoewel bemonstering in de herfst na de teelt van een waardplant de grootste kans biedt om aaltjes op te sporen, blijft voorjaarsbemonstering een waardevolle praktijk voor het beheersen van aaltjesgerelateerde risico's.
Natuurlijke wintersterfte
Vrijlevende aaltjes, zoals Meloidogyne (wortelknobbelaaltjes) en Pratylenchus (wortellesieaaltjes), kennen een hoge natuurlijke sterfte tijdens de winter waardoor de populatie afneemt. Ondanks de lagere aantallen in het voorjaar kan bemonstering in deze periode inzicht bieden in potentiële risico's voor het komende groeiseizoen. Voor aaltjes die frequenter voorkomen en regelmatig ook in hogere aantallen aanwezig zijn, zoals Pratylenchus penetrans en Trichodoridae (vrijlevende wortelaaltjes), biedt voorjaarsbemonstering een effectieve beoordeling van de geschiktheid van een perceel voor het beoogde gewas.
Voorjaarsbemonstering op huurpercelen
Veel boeren pachten percelen en bepalen pas in het voorjaar welk gewas waar wordt geteeld. Het is belangrijk om de risico’s op schade door aaltjes in kaart te brengen voordat er een gevoelig gewas wordt geteeld. Het komt in de praktijk met enige regelmaat voor dat zij verrast worden door schade door gebrek aan informatie de aanwezige aaltjespopulaties. Dit komt ook doordat sommige gewassen tolerant zijn voor bepaalde aaltjessoorten, maar niet resistent zijn en de aaltjes wel sterk vermeerderen. Zo zijn koolsoorten en rogge bijvoorbeeld niet gevoelig voor Pratylenchus penetrans (P.p.), maar wel zeer goede waardplanten. Deze gewassen kunnen hoge dichtheden van deze aaltjessoort achterlaten zonder dat dit zichtbaar is tijdens de teelt. Mais is licht tot matig gevoelig voor P.p., maar in deze teelt wordt de aaltjesschade vaak niet opgemerkt. Wanneer er vervolgens op het perceel een gevoelig gewas wordt geteeld zoals aardappel, ui, erwt, peen, schorseneer, bloembollen of vruchtbomen kan er grote (kwaliteits)schade ontstaan en problemen optreden met wortelrot door Verticillium dahliae.
Maatregelen
Aaltjesonderzoek brengt mogelijke risico’s in kaart en maakt geïnformeerde besluitvorming mogelijk. Als uit het aaltjesonderzoek blijkt dat er schadelijke aaltjes aanwezig zijn kan het verstandig zijn om van perceel te wisselen of een ander gewas te kiezen om schade te beperken. Ook kunnen er beheersmaatregelen genomen worden zoals het kiezen van een resistent ras, het telen van een vanggewas, of de teelt van Tagetes (Afrikaantjes). Een geslaagde teelt van Tagetes kan Pratylenchus penetrans bestrijden en de populatie meerdere jaren onderdrukken. Let op, Tagetes geeft enkel een actieve afname van Pratylenchus penetrans en niet van andere aaltjes. Indien nodig kan een gespecialiseerde aaltjescoach worden ingezet voor het bepalen en inzichtelijk maken van de beste beheersingsstrategie.
Beste monsternametijdstip
Voor aaltjes die al bij lage aantallen aanzienlijke schade of exportrestricties kunnen veroorzaken, zoals Meloidogyne chitwoodi en M. fallax in pootaardappelen, blijft bemonstering in de herfst na de oogst de beste aanpak. De pakkans om lage aantallen Meloidogyne aan te tonen is het grootst na de teelt van een waardplant met het Melo-Intensief onderzoek tot half november. In het geval van AM (aardappelcystenaaltjes) kunnen lage aantallen ook voor problemen zorgen, maar doordat de cysten >10 jaar kunnen overleven en evenredig verdeeld zitten door de bouwvoor, is AM-onderzoek ook goed mogelijk in het voorjaar. AM-onderzoek ook goed mogelijk in het voorjaar. Het beste monsternametijdstip hangt af van het doel van het aaltjesonderzoek (tabel 1).
Tabel 1. Monsternametijdstip aaltjesbemonstering per doel.
Tijdstip monstername |
Doel aaltjesonderzoek |
Voorjaar |
Aantallen en schade inschatten voor de teelt van een gevoelig gewas, of het screenen van huurpercelen. |
Tijdens de teelt |
Symptomen verklaren tijdens het groeiseizoen. Stuur aanvullend wortelmateriaal in en laat incubatie uitvoeren. Lees meer over valplekbemonstering. |
Najaar |
Het vroegtijdig opsporen van vrijlevende aaltjes met de hoogste pakkans |
Aaltjesonderzoek in combinatie met de juiste monstername geeft inzicht in potentiële risico’s en maakt het mogelijk tijdig maatregelen te nemen om schade te voorkomen. Eurofins Agro voert het onderzoek naar vrijlevende aaltjes uit met een combinatie van microscopisch en DNA-onderzoek (qPCR). De qPCR-analyse biedt veel voordelen zoals het betrouwbaar aantonen van lage aantallen en mengpopulaties en het altijd op soort kunnen brengen van de aanwezige aaltjes.
Lees hier verder over de voordelen van het DNA-onderzoek.